Door Paul Scheffer, spreker bij Comenius en hoogleraar Europese Studies aan de Universiteit van Tilburg. Hij schreef onder meer Het multiculturele drama(2000), Het land van aankomst (2007), De staat van integratie (2012) en De vrijheid van de grens (2016). Met René Roelofs maakte hij de documentaire Land of Promise (2013).

Kauw nog eens goed op de brief van premier Rutte aan de Nederlanders: „We voelen een groeiend ongemak wanneer mensen onze vrijheid misbruiken om hier de boel te verstieren, terwijl ze juist naar ons land zijn gekomen voor die vrijheid. Mensen die zich niet willen aanpassen, afgeven op onze gewoontes en onze waarden afwijzen. Ik begrijp heel goed dat mensen denken: als je ons land zo fundamenteel afwijst, heb ik liever dat je weggaat. Dat gevoel heb ik namelijk ook. Doe normaal of ga weg.”

De afgelopen maanden heb ik met een groeiend ongemak gekeken naar het debat over integratie en identiteit. Dat vormde een van de grote thema’s in de verkiezingscampagne. Wat vooral opviel was het gebrek aan oriëntatie en de onmacht waarmee deze kwesties aan de orde werden gesteld. Sterker nog, bewust werd van alle kanten het maatschappelijke midden uiteen getrokken.

Het is pijnlijk dat het nog steeds niet lukt om een breed gedragen idee over Nederland als immigratieland vorm te geven. Daarbij gaat het ook om symboolpolitiek: hoe verbeelden we de gemeenschap die Nederland is, met inbegrip van miljoenen migranten en hun kinderen? En juist daar gaat het mis: het lijkt erop dat het algemeen belang in de steek is gelaten en aan alle kanten is ingeruild voor een viering van eigen identiteit.

De nogal woeste discussie over racisme vormt daar een goede illustratie van. Van verschillende kanten werd de stelling aangedragen dat Nederland een door en door racistische samenleving is. Wit is immers ook een kleur: blanken zouden onontkoombaar een voordeel en een vooroordeel met zich meedragen. Dat op die manier kleur een noodlot wordt – een voortzetting van het raciale denken – schrikt blijkbaar degenen die het witte privilege willen aanklagen niet af.

Deze critici importeren ideeën uit de Verenigde Staten, maar als ze naar dat land willen kijken, zouden ze beter de wijze woorden van Barack Obama kunnen omarmen: „De meeste blanke Amerikanen uit de arbeidersklasse of uit de middenklasse hebben niet het gevoel dat ze bijzonder zijn bevoordeeld vanwege hun ras. Ze zijn bezorgd over de toekomst en hebben het gevoel dat hun droom ze ontglipt. Hun wrok wordt gaandeweg sterker wanneer ze horen dat hun angst voor misdaad in de stadswijken een bewijs vormt van vooroordelen.”

Er valt zeker iets te zeggen voor het aanpassen van de symboliek van Zwarte Piet – over tien jaar zullen geharnaste tegenstanders de ‘veegpiet’ als een nationale traditie verdedigen. Aanpassing is dus geen probleem: ook al zouden de grieven een minderheid van de minderheid bezighouden, dan nog kan de meerderheid van de meerderheid het fatsoen opbrengen om zulke krenking serieus te nemen. Maar het is onzin om met terugwerkende kracht van het Sinterklaasfeest een racistisch oploopje te maken.

Nederland wordt niet door kleurverschil verscheurd. Het heeft me niet verbaasd dat een nieuwe partij, Artikel 1, weinig gehoor heeft gevonden onder haar veronderstelde achterban, de Surinaamse gemeenschap, laat staan dat het gehamer op racisme buiten die kring in vruchtbare aarde viel. Want uitgerekend de Surinaamse gezinnen doen het – vergeleken met andere migrantengemeenschappen – beter wat betreft deelname aan de arbeidsmarkt en onderwijsprestaties. Ook blijkt dat de vereenzelviging met Nederland sterk is.

Nederland wordt niet door kleurverschil verscheurd.

Mocht het waar zijn dat Nederland een racistische samenleving is, dan zou toch juist de Surinaamse gemeenschap onderaan alle statistieken moeten bungelen? Wanneer kleurverschil mensen hun toekomst zou ontnemen, dan zouden toch vooral de nazaten van de slaven kansloos moeten zijn? Niemand die Sylvana Simons – wiens burgermoed we kunnen bewonderen zonder het met haar eens te zijn – met deze simpele vraag heeft geconfronteerd.

Er zijn zeker terechte verwijten over discriminatie in Nederland, maar die treffen op de arbeidsmarkt of in het uitgaansleven meer de jongeren uit Marokkaanse en Turkse gezinnen (zie SCP rapport Ervaren discriminatie in Nederland, 2014). Bovendien moet iedereen die het wil hebben over vooroordelen zijn ogen niet sluiten voor de vooroordelen binnen migrantengemeenschappen. Laten we het simpel houden: wie in Surinaamse kringen spreekt met Hindoestanen krijgt pittige oordelen te horen over creolen; om nog maar te zwijgen over de onderlinge haatdragendheid in Turkse kring. De karakterisering van Nederland als een racistische samenleving is een grote vergissing die de afstanden tussen mensen vergroot.

Een ander voorbeeld van de verwaarlozing van het maatschappelijke midden vormt het ‘pleur op’, dat ineens is opgedoken. De christen-democratische voorman, Sybrand Buma, zei in het slotdebat bij de verkiezingen – haast onopgemerkt – het volgende: „Ja, ik wil dat mensen die zich niet aan de Nederlandse normen en waarden houden, er mee in strijd zijn, gewoon uit Nederland kunnen worden uitgezet.”

Het begint al met de verwarring van normen en waarden, die zeer ten onrechte altijd in één adem worden genoemd. In een open samenleving moet toch duidelijk zijn dat we juist gemeenschappelijke normen nodig hebben om met al onze uiteenlopende waarden samen te kunnen leven. Er bestaan nu eenmaal botsende ideeën over het goede leven en juist daarom hebben we gedeelde normen nodig om vreedzaam en productief samen te leven. Die zijn slecht onderhouden door een samenleving die veel over eigen rechten heeft gesproken, maar niet over de verantwoordelijkheid om de rechten te waarborgen van mensen met wie je het zeer oneens bent.

Het begint al met de verwarring van normen en waarden, die zeer ten onrechte altijd in één adem worden genoemd.

Maar afgezien van deze vereenzelviging van normen en waarden, mag ik toch hopen dat Buma zijn stelling over het ‘uitzetten’ niet letterlijk heeft bedoeld. Hoezo gaan we mensen met een Nederlandse nationaliteit uit het land verwijderen? Beseft Buma eigenlijk wat hij zegt? Er valt van alles af te dingen op dubbele nationaliteit, maar waar we als samenleving niet op terug kunnen komen is het gegeven dat heel veel migranten de Nederlandse nationaliteit hebben verworven. Je kunt zeggen dat vooral in de jaren tachtig en negentig veel te nonchalant paspoorten zijn uitgedeeld, maar dat ligt wel definitief achter ons.

De suggestie wordt echter voortdurend levend gehouden dat ‘we’ nog op onze schreden kunnen terugkeren. Ook Rutte roept dat onderhuids op met zijn brief: ‘Doe normaal of ga weg.’ Ik deel zijn irritatie over jongeren die hier zijn geboren en intimiderend met Turkse vlaggen staan te zwaaien in Rotterdam. Sterker nog, ik zou ze hard confronteren met hun autoritaire denkbeelden. Hoe kunnen ze zich afzetten tegen een nationalisme in Nederland terwijl ze het nationalisme in Turkije omarmen? Ze hoeven niet met een Nederlandse vlag rond te lopen, maar gewikkeld in een Turkse vlag kunnen ze zich niet beklagen als anderen triomfantelijk een driekleur in hun gezicht laten wapperen.

Dat had ik tegen ze gezegd, maar Rutte sprak ze niet aan, hij sprak over hun hoofden tot een autochtoon kiezersvolk. Hij richtte zich ook niet tot de ouders van deze jongeren. Ik zou tegen die ouders zeggen wat de Turks-Duitse socioloog Necla Kelek ooit schreef: Jullie zijn nooit meer terug naar Turkije gegaan, maar hier gebleven. Jullie verraden de keuze die je in je leven hebt gemaakt door je kinderen op te voeden met de leuze ‘en büyük Türk’, wat zoveel wil zeggen als ‘Turken staan boven iedereen’. Wie zijn kinderen bewust vervreemdt van het land waar ze hun toekomst moeten vinden, draagt bij aan hun mogelijke mislukking.

Het is heel goed – en veel te laat – dat de Nederlandse regering werk maakt van de lange arm van Ankara, maar dan moet toch ook duidelijk zijn dat deze jongeren bij Nederland horen? En als ze zich niet thuis voelen, dan moeten ze toch worden aangezet om het land mee vorm te geven en niet de boodschap te krijgen dat ze beter weg kunnen gaan? Dan moet ze toch niet worden gevraagd om zich te vereenzelvigen met Nederland zoals het is, maar toch allereerst met Nederland zoals het zou kunnen zijn, wanneer we het idee van gelijke behandeling dichter benaderen.

Kun je boos zijn over discriminerende opvattingen van anderen wanneer je zelf vol met vooroordelen zit?

Alleen zo kunnen ook migranten en hun kinderen worden geconfronteerd met de vraag hoe ze naar de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen, gelovigen en ongelovigen, gevestigden en nieuwkomers, homo’s en hetero’s kijken. In de vele zalen die ik zelf bezoek, spreek ik bijvoorbeeld jongeren met een Marokkaanse achtergrond. Ik vraag ze dan: kun je boos zijn over discriminerende opvattingen van anderen wanneer je zelf vol met vooroordelen zit? Kun je respect opeisen als je het zelf niet aan een ander wil geven? Zo ingewikkeld is het nu ook weer niet.

De uitkomst van de oproep om weg te gaan is voorspelbaar: de jongeren die als een probleem worden ervaren zullen blijven, terwijl juist de jongeren met wie het goed gaat zullen afhaken. Lees nog eens het veelbesproken artikel van Volkskrant– journalist Nadia Ezzeroili waarin ze een gevoel vertolkt dat ik vaker tegenkom. Ze schrijft dat ze de zin ‘Ik ben Nederlands’ niet meer uit haar strot krijgt. Dat ‘pleur op’ is een grote vergissing die mensen niet bij elkaar brengt maar ze uiteendrijft.

Er is nog een andere reden waarom het maatschappelijke midden zo onder druk staat. Dat heeft alles te maken met de verwarring van een open samenleving met open grenzen.

Het is merkwaardig dat we zoveel woorden besteden aan integratie: het alledaagse samenleven van nieuwkomers en gevestigden laat zich maar moeilijk beïnvloeden. En het is vreemd dat we zo weinig woorden besteden aan immigratie: de komst van migranten en vluchtelingen laat zich veel beter sturen. Op zich is de gedachte dat we niet grenzen moeten sluiten, maar grenzen moeten stellen geen slecht uitgangspunt. Maar welke grenzen?

Het begint met het weerspreken van het machteloze idee dat migranten en vluchtelingen sowieso komen, ofwel legaal, ofwel illegaal. De leuze ‘take back control’ is een begrijpelijke reactie op de gedachte dat migratie als belichaming van de globalisering niet te controleren valt. In die leuze zit een democratische aspiratie, die tot illiberale antwoorden zal leiden wanneer liberalen zeggen dat er geen alternatieven zijn.

Dat deze doorbraak van het populisme heeft plaatsgevonden in de Angelsaksische wereld moet te denken geven. Hoe vaak hoorden we in de Engelstalige pers niet over de demonen uit de jaren dertig die in continentaal Europa zouden zijn teruggekeerd? Maar in deze landen bestaan misschien meer waarborgen tegen zo’n doorbraak. Het is geen toeval dat juist dat deel van de wereld dat zich heeft gezien als de voorhoede van de globalisering en weinig sociale bescherming biedt, het eerst wordt geraakt door deze opstand.

Er zijn wel liberale alternatieven. Wanneer we bijvoorbeeld naar de vluchtelingencrisis kijken, dan is duidelijk dat noch het idee van open grenzen noch het idee van gesloten grenzen veel gaat helpen. Wat we nodig hebben is een uitspraak over de reikwijdte van onze humanitaire verantwoordelijkheid: hoeveel vluchtelingen kan een land als Nederland redelijkerwijs elk jaar opvangen?

Nu er een nieuwe vluchtelingenstroom uit Afrika lijkt aan te komen – een Duitse minister voorspelt dat het om driehonderdduizend mensen gaat – is een heldere keuze nodig. Maar niemand waagt zich aan een uitspraak – behalve de nuldenkers die elke vluchteling er een te veel vinden. Daarom blijft de onzekerheid voortduren. Zonder een idee over wat we wenselijk vinden, zijn we overgeleverd aan de loop van de gebeurtenissen en aan problematische deals met autoritaire regimes in de omgeving van Europa.

Hetzelfde geldt voor de arbeidsmigratie: ik ben nergens een uitgewerkt voorstel tegengekomen over welke behoefte Nederland in de komende tien tot twintig jaar heeft aan geschoolde arbeidskracht. Over welke aantallen gaat het, horen daar ook ongeschoolde immigranten bij, en kunnen we in Europa bindende afspraken maken over de migratie uit Oost-Europa?

Een samenleving wordt niet verdraagzamer naarmate grenzen meer vloeibaar zijn. Als de komst van migranten en vluchtelingen niet als een bewuste keuze kan worden gezien, zal een samenleving zich juist meer gaan verschansen. Politici die pleiten voor een genereuzer beleid, zoals Alexander Pechtold en Jesse Klaver, moeten de uitkomst van een recent onderzoek van Britse wetenschappers in opdracht van het gerenommeerde Chatham House tot zich laten doordringen. Die hebben tienduizend Europeanen in tien landen – Nederland zat er niet bij – gevraagd naar hun opvatting over een algehele stop van migratie uit landen waar de bevolking overwegend uit moslims bestaat. Veel verdergaand dus dan Trumps ‘muslim ban’. De uitkomst: 55 procent van de ondervraagden is voor zo’n stop, niet meer dan 20 procent is er tegen en 25 procent weet het niet.

Een samenleving wordt niet verdraagzamer naarmate grenzen meer vloeibaar zijn.

Er is echt iets losgeraakt in onze samenlevingen en de vraag is: hoe kan zo’n afkeer van democratische normen worden voorkomen? We hebben liberale ideeën over de betekenis van grenzen nodig om het optrekken van muren te voorkomen. Een open samenleving in een autoritaire omgeving vol dreiging kan niet zonder bescherming. De veronachtzaming van grenzen is een grote vergissing die de samenleving verdeelt.

Al in 2000 schreef de hoofdredacteur van Elsevier, Hendrik Jan Schoo, het boek De verwarde natie over de worsteling van Nederland met immigratie. Natuurlijk is sindsdien veel veranderd: naast harde achterstanden zien we een groeiende middenklasse van vooral de kinderen van de oorspronkelijke migranten. Daar heb ik vaak genoeg over geschreven – onder meer in Het land van aankomst en De staat van integratie. Het is zeker geen zwart-wit beeld. Maar de verwarring waar Schoo het zeventien jaar geleden over had duurt voort en dat is onnodig. Het leidt aan alle kanten tot een terugkeer van de hokjesgeest: de achtergrond dringt steeds meer naar de voorgrond.

De opkomst van een migrantenpartij is een symptoom: waar is de gevestigde politicus die de samenleving voorhoudt dat de samenstelling van de Nederlandse bevolking ingrijpend is veranderd en nog zal gaan veranderen, ook met een terughoudend migratie- en vluchtelingenbeleid? Nu al heeft iets meer dan twintig procent van de bevolking een migratie-achtergrond, als we kijken naar de migranten en hun kinderen. In 2050 zal dat dertig procent van de gehele bevolking zijn: iets meer dan 5 miljoen mensen op een verwachte bevolking van rond de 18 miljoen.

Wanneer we vooruitblikken tot 2050 dan zal na een eeuw migratie – die minstens vier generaties omvat – misschien wel de helft van alle Nederlanders achternamen hebben die voortvloeien uit die naoorlogse migratie. Achternamen die onder meer verwijzen naar een Turkse, Bosnische, Italiaanse, Surinaamse, Britse, Duitse, Marokkaanse, Poolse, Iraakse, Spaanse of Iraanse achtergrond. Dat is een existentiële verandering en daar helpen verlegenheidswoorden als ‘diversiteit’ niet echt. Een open samenleving wordt gekenmerkt door verschillen, maar wie wil nog voorbij de verschillen reiken? Dat is onontbeerlijk, want een ding is zeker: zonder ‘wij’ werkt het niet.

We staan voor de vorming van een nieuw kabinet. In Nederland is een minister van immigratie en integratie nodig, die boven de partijen wil staan en ook de kiezers van Wilders en Kuzu opzoekt en zich in het gewoel begeeft. Die begrijpt dat het naast achterstanden ook om symbolen gaat. Een politicus die weet dat het maatschappelijke midden uiteen aan het vallen is. Migratie vraagt om oriëntatie: we kunnen het ons werkelijk niet veroorloven om nog eens vier jaar te verliezen met richtingloos beleid dat mensen nodeloos van elkaar vervreemdt.

Advies gesprek inplannen

Heeft u vragen en wilt u graag terug worden gebeld door een van onze adviseurs?